De jaargemiddelde luchttemperatuur is sinds het midden van de 19de eeuw sterk toegenomen. Zo nam de gemiddelde temperatuur op aarde al met 1,1 °C toe t.o.v. de pre-industriële periode, en in ons land zelfs met 2,7°C. Niet alleen de gemiddelde temperaturen lopen op, we krijgen ook meer tropische dagen (warmer dan 30 °C) en hittegolven komen frequenter voor, duren langer en bereiken hogere temperaturen. In de jaren '70 was er in Vlaanderen om de vijf jaar een hittegolf, nu gebeurt dit jaarlijks.
Verder gaan hete en droge periodes vaak samen met een slechte luchtkwaliteit door ozon. Ook wordt het risico op een slechtere waterkwaliteit (bv. door blauwalgen) groter.
Hittestress door stijgende temperaturen zien we vooral in de bebouwde omgeving, minder in de landelijke omgeving. Vooral ’s nachts loopt het temperatuurverschil tussen een stad en haar landelijke omgeving op tot enkele graden, soms zelfs met uitschieters tot 7 à 8 °C en meer. Hittegolven treden daardoor frequenter én intenser op in steden. Hoe groter de stad, hoe groter het effect. Ook afstand tot de zee en bodemsamenstelling spelen een rol. Groen in de stad heeft een belangrijk milderend effect.