De temperatuur in steden ligt doorgaans hoger dan in de omringende landelijke gebieden, wat tijdens hittegolven aanleiding geeft tot een verhoogde menselijke blootstelling aan hittestress. Vooral ouderen en kinderen ondervinden hiervan gezondheidshinder. Die verhoogde blootstelling aan hittestress kan bepaald worden aan de hand van de extra ‘hittegolfgraaddagen’ of HGD die in steden gemeten worden.
Om die HGD te bepalen wordt vertrokken van de definitie voor een hittegolf van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid: “een periode van minstens drie opeenvolgende dagen met een gemiddelde minimumtemperatuur (gemiddelde over de drie dagen en niet per dag) hoger dan 18,2 °C en een gemiddelde maximumtemperatuur hoger dan 29,6 °C”. Het aantal ‘hittegolfgraaddagen’ of HGD op een bepaalde locatie wordt dan voor een gegeven jaar berekend door:
- eerst te bepalen op welke dagen in de periode van 1 april tot 30 september in dat jaar zich een hittegolf voordoet (uitgaande van de definitie van de FOD Volksgezondheid);
- en vervolgens voor die dagen de som te nemen van de overschrijdingen van de dagelijkse maximumtemperatuur boven de drempel van 29,6 °C, samengeteld met de som van de overschrijdingen van de dagelijkse minimumtemperatuur boven de drempel van 18,2 °C.
De indicatorwaarde die op deze manier wordt bekomen, geeft niet enkel een beeld van de totale duur van hittegolven in dat jaar, maar ook van hun gewicht.
De indicator wordt doorgaans getoond voor een stedelijke en een nabijgelegen landelijke locatie, op een gemeenschappelijke grafiek, zodat het stedelijk effect tot uiting komt.
De ontwikkeling van indicatoren voor het stedelijk hitte-eiland in Vlaanderen, gebeurde door 2 onderzoeksprojecten in opdracht van VMM: