Het zeeniveau wordt op wereldschaal beïnvloed door tal van factoren, waaronder:
- volumeverandering van een watermassa bij veranderende temperaturen;
- uitwisseling van watermassa met (afsmeltende) ijskappen en gletsjers op het land;
- veranderende opslag van water op het land (zowel oppervlaktewater als grondwater).
Een temperatuurstijging kan leiden tot een uitzetting van het zeewater en de afsmelting van de ijskappen, met een stijging van de zeespiegel en groter overstromingsgevaar in lager gelegen gebieden tot gevolg. Ook uitputting van grondwatervoorraden (onder invloed van oplopende temperaturen) draagt bij aan de zeespiegelstijging doordat opgepompt en gebruikt grondwater uiteindelijk grotendeels afvloeit naar de zee.
Wetenschappelijk onderzoek kon aantonen dat de zeespiegelstijging tussen begin 20ste eeuw en 2018 voor circa 62 % te wijten is aan een toename van de watermassa in zeeën en oceanen (afsmelten gletsjers 21 %; afsmelten ijskap Groenland 21%; afsmelten ijskap Antarctica 10 %; verminderde wateropslag op land 10 %) en voor 38 % aan de thermische uitzetting van zeewater.
Sinds 1993 kan het zeeniveau wereldwijd fijnmazig opgevolgd worden door middel van satellietmetingen. Daaruit blijkt een versnelling in de stijging van het zeeniveau. En er zijn steeds meer en nadrukkelijker aanwijzingen dat de door de mens geïnduceerde klimaatverandering (o.a. door de uitstoot van broeikasgassen) aan de bron ligt van die versnelling.
Naast de invloed van de klimaatverandering is het zeeniveau (zowel het gemiddeld zeeniveau als de hoogwaterstanden) ook onderhevig aan een natuurlijke schommeling met een interval van 18,61 jaar, het zogenaamde nodale getij. Door een variatie van de hoek tussen de aarde, de zon en de maan stijgt de zeespiegel daarom veel sterker in sommige periodes dan in andere.