Terugkeerperiode hoogwaterafvoer
De analyseresultaten van de terugkeerperiodes voor hoogwaterafvoer in drie hydrologisch homogene zones zeggen dat:
- een hoogwaterafvoer die t.e.m. 1996 eens om de 100 jaar voorkwam, zich t.e.m. 2020 al ruwweg eens om de 50 jaar voordoet.
- de extreme debieten die tot en met 1996 een terugkeerperiode kenden van 20 of 50 jaar, nu frequenter voorkomen.
- er voor de lage terugkeerperiodes (5 of 10 jaar) relatief kleinere afnames van de terugkeerperiodes zijn.
Deze analyse levert dus indicaties dat zeer uitzonderlijke hoogwaterafvoeren, en dus ook het ermee samenhangende overstromingsgevaar, de laatste twee decennia minder uitzonderlijk zijn geworden. In hoeverre dit komt door klimaatverandering of andere factoren (bv. veranderingen landgebruik, verharding …) is nog niet duidelijk. Bovendien zijn de beschikbare meetreeksen nog te kort om het onderscheid te maken tussen meerjarige klimaatschommelingen en echte klimaattrends op nog veel langere termijn.
Afgevoerde debieten
Het totale volume water dat een waterloop afvoert, bestaat uit twee componenten.
- De directe run-off (oppervlakkige afvoer) is de component die de directe reactie vormt van het stroomgebied op een regenbui. Het deel van de neerslag dat oppervlakkig afstroomt, bereikt meestal na enkele uren of dagen de onbevaarbare waterloop.
- De basisafvoer is het deel van de totale afvoer dat veel trager reageert op de neerslag en voor een groot deel via het grondwater de waterloop bereikt.
De jaardebieten gaan telkens van 1 oktober van dat jaar tot en met 30 september van het volgende jaar. In het jaardebiet van 2017 zitten dus ook de afgevoerde debieten in de zomer van 2018.
Via verschillende analyses gaan we op zoek naar de mogelijke effecten van klimaatverandering en toenemende verharding. De toenemende verharding zou kunnen leiden tot een hogere oppervlakkige afvoer. ‘Verharding’ slaat hier niet alleen op de ondoordringbare oppervlakte en bijhorende riolering, maar ook op bodemverdichting en drainage van landbouwgronden.
Trendanalyse afvoer en neerslag per meetstation
De afgevoerde debieten (totale afvoer, basisafvoer en oppervlakkige afvoer) en de neerslag dalen significant op 40-50 % van de onderzochte meetstations in de periode 2000-2017 (inclusief de zomer van 2018 dus). De neerslaghoeveelheden lagen rond de eeuwwisseling dan ook relatief hoog terwijl ze de laatste jaren duidelijk aan de lage kant lagen. De hoge temperaturen van de laatste jaren zorgden ook voor een hogere verdamping waardoor het effect van de lage neerslag nog versterkt werd.
Bij de onderzochte meetstations zijn er wel minder significante dalingen van de oppervlakkige afvoer dan van de basisafvoer. Dit zou een indicatie kunnen zijn van het effect van de toenemende verharding. De verschillen zijn echter klein, een duidelijk effect blijkt hier dus nog niet.
Trendanalyse gemiddelde afvoer en neerslag
Op basis van de analyses van de gemiddelde afvoeren kunnen geen harde conclusies getrokken worden over de invloed van klimaatverandering op afgevoerde debieten en neerslag. In feite zijn deze meetreeksen nog te kort om een mogelijk effect van de klimaatverandering zichtbaar te maken. De gemiddelde afgevoerde debieten en de gemiddelde neerslag stegen licht in de jaren '90 waarna ze daalden. Maar deze trends zijn statistisch niet significant.
Voor neerslag en verdamping zijn er wel lange meetreeksen beschikbaar voor Ukkel. In de periode 1833-2018 neemt de neerslag licht toe, maar dit heeft zich de laatste jaren niet doorgezet. Het effect van de klimaatverandering op de potentiële evapotranspiratie (een maat voor verdamping) is wel heel uitsproken. Die is sinds de jaren ’80 duidelijk en aanzienlijk gestegen.
De daling van de afvoer sinds 2001 is voor de oppervlakkige afvoer relatief wat kleiner dan die voor de totale afvoer. Deze resultaten zijn indicatief voor het effect van de toenemende verharding maar hoe groot dat effect is, kan nog niet aangegeven worden.