In 2010 lag de indicatorwaarde ruim 60 % lager dan in 1990. Daarmee werd de doelstelling van het MINA-plan 3+ (2008-2010) gehaald. De druk op het waterleven is sterker gedaald dan het totale gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Bovenop de oorzaken die de evolutie van het totale gebruik verklaren (zie Gebruik van gewasbeschermingsmiddelen), speelt immers ook nog het federale beleid dat er op gericht is de meest toxische middelen uit de handel te nemen:
- In de daling van 2001 naar 2002 speelt het verbod op lindaan (insecticide) een belangrijke rol.
- Ook de uitfasering van diuron (herbicide) heeft een merkbaar effect gehad op de totale indicatorwaarde.
- De daling van 2007 naar 2008 heeft veel te maken met het verbod op paraquat (herbicide)
- De daling in 2010 kan dan weer grotendeels toegeschreven worden aan een daling van het gebruik van flufenoxuron (insecticide) en fenoxycarb (insecticide).
In de periode 2011-2019 was er geen duidelijke trend. De SEQ-waarde voor 2019 lag 18 % lager dan in 2018, wat vooral veroorzaakt werd doordat er minder koperoxychloride gebruikt werd.
Bij de behandeling van zaaizaad is er een opmerkelijke daling in 2018. Dat heeft er vooral mee te maken dat cypermethrin en methiocarb niet langer gebruikt werden voor zaaizaadbehandeling. Nieuwe producten zijn tefluthrin en beta-cyfluthrin.
De Seq+ van de niet-landbouw vertoont wel een duidelijke daling in de periode 2011-2019. Die daling is veel groter dan de daling van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Particulieren en openbare besturen gebruiken door de gebruiksbeperkingen dus niet alleen minder maar ook minder toxische gewasbeschermingsmiddelen.