De laatste decennia nemen de atmosferische concentraties van broeikasgassen en aerosolen toe hoofdzakelijk ten gevolge van menselijke activiteiten. Die toename leidt tot verhoogde temperaturen op aarde, wat verstoring van het klimaat met zich meebrengt. Die verstoring kan bestaan uit wijzigende neerslagpatronen, met periodes van extreme droogte of overstromingen tot gevolg.
Het Klimaatverdrag van de Verenigde Naties uit 1992 (UNFCCC) bepaalt dat de broeikasgasconcentratie in de atmosfeer gestabiliseerd moet worden op een niveau waarop geen gevaarlijke menselijke verstoring van het klimaatsysteem optreedt. Dit moet gebeuren binnen een termijn die ecosystemen toelaat zich op natuurlijke wijze aan te passen aan de klimaatverandering, die de voedselvoorziening verzekert en die de economische ontwikkeling op een duurzame manier laat voortgaan. In de EU is in 2008 afgesproken dat daartoe de mondiale jaargemiddelde temperatuur maximum 2 °C mag stijgen ten opzichte van de periode voor het industriële tijdperk. Sinds eind 2010 hebben ook de landen onder het Klimaatverdrag de stabilisatiedoelstelling van 2 °C overgenomen. En in het Klimaatakkoord van Parijs werd een globaal actieplan goedgekeurd om de mondiale temperatuurtoename ruim onder de 2 °C te houden, met als doel de stijging te beperken tot 1,5 °C ten opzichte van het pre-industriële tijdperk. Een specifieke doelstelling met betrekking tot neerslaghoeveelheden is niet voorzien.
Omdat (zeker binnen Europa) de jaargemiddelde temperaturen in de pre-industriële periode 1750-1799 erg gelijkaardig zijn met deze in de periode 1850-1899 en in deze laatste periode metingen voor veel meer locaties beschikbaar zijn, wordt voor toetsing aan de 2 °C-doelstelling doorgaans gewerkt met 1850-1899 als referentieperiode. Die referentieperiode wordt ook gebruikt om wijzigingen in neerslagpatronen t.o.v. het pre-industriële tijdperk te begroten.