We onderscheiden drie types: meteorologische, agrarische en hydrologische droogte.
We spreken van meteorologische droogte wanneer het evenwicht tussen neerslag en verdamping verschuift. Door minder neerslag en meer potentiële verdamping door hoge temperaturen vergroot het neerslagtekort tijdens de zomermaanden. Ook de droogteduur, uitgedrukt in het aantal aaneensluitende dagen zonder neerslag, neemt toe.
Agrarische droogte treedt op wanneer de bodem te weinig vocht bevat. In Vlaanderen daalt het bodemvochtgehalte gemiddeld 6 dagen per jaar onder de drempelwaarde voor droogtestress bij gewassen en vegetatie. Dit gemiddelde van 6 dagen verbergt een grote spreiding tussen landelijke streken met leem- en kleibodems en valleigebieden enerzijds, waar gewassen en vegetatie nu nauwelijks droogtestress ondervinden in een gemiddelde zomer, en sterk verstedelijkte zones, zandbodems en heuvelruggen anderzijds, waar het aantal agrarische droogtedagen sterk boven dat gemiddelde uit komt.
Deze agrarische droogte kan leiden tot verminderde groei en lagere opbrengsten. Klimaatverandering zal het aantal agrarische droogtedagen sterk doen toenemen tot gemiddeld 10 in 2050 (of bijna factor 2) en zelfs 20 in 2100 (bijna factor 4). De situatie die we nu enkel in de steden en op droge zandbodems zien, kan zich dan doorheen het gros van Vlaanderen voordoen.
Hydrologische droogte betekent een daling van de debieten en laagste waterstanden in waterlopen. Scenario's voor onbevaarbare waterlopen tonen aan dat het aantal dagen met een erg laag debiet tegen 2050 bijna kan verdubbelen (van 18 naar 32 dagen). Tegen 2100 kan dit aantal opnieuw verdubbelen (tot 64 dagen), wat een factor 4 toename betekent ten opzichte van nu. Heel wat waterlopen zullen dan erg lage debieten kennen (minder dan een liter per seconde) of zelfs helemaal droogvallen (vooral bovenlopen van waterlopen in glooiend gebied).